Meer dan ooit zijn start-ups afhankelijk van de investeringswereld voor hun financiering. In sommige sectoren zullen alleen de meest gefinancierde ondernemingen overleven, terwijl de andere een stille dood zullen sterven. Steeds meer investeringsfondsen zien vandaag het licht en kopen de activa op van veelbelovende start-ups. Maar is het wel zo verstandig om zijn kapitaal open te stellen voor externe partijen? En wanneer haal je dan het best kapitaal binnen?
Laten we als voorbeeld een start-up nemen die al verschillende jaren verlies maakt om een innovatief product te ontwikkelen. Deze jonge onderneming stort zich in eerste instantie volledig op de Belgische thuismarkt. Het bedrijf is sinds een paar maanden winstgevend en zou logischerwijze haar verliezen moeten opvangen binnen de twee jaar.
Om te blijven groeien wil de start-up nu ook de Nederlandse markt veroveren, wat een serieuze investering vraagt. Het zal ook een tijdje duren eer het bedrijf de nodige cash bij elkaar heeft weten te schrapen. Een externe investering is misschien een goed idee om snelheid te maken. Langs de andere kant is de start-up sinds kort winstgevend, en zijn de aandelen steeds meer waard. Is het wel zo verstandig om deze net nu af te staan? Een lineaire groei geniet dan misschien toch wel de voorkeur boven een exponentiële. Hier ligt het dilemma van de start-up…
Voorbereiding is key
Laten we nu als voorbeeld een ondernemer nemen die een goed idee heeft en daar munt uit wil slaan. Hij begint eerst alleen, en werft binnen de kortste keren een klein team aan. Op een gegeven moment is de cash op en moet hij noodgedwongen een beroep doen op een investeringsfonds. De ondernemer is in een zwakke positie en moet de voorwaarden aanvaarden die hem worden opgelegd. Resultaat: de investeerders nemen een aanzienlijk aandeel in zijn bedrijf; 40, 50 of zelfs 60%.
Toch kan een goed geplande investering net veel voordelen met zich meebrengen, om bijvoorbeeld een nieuwe markt te veroveren of een product verder te perfectioneren. In dat geval acteert de investeerder meer als volwaardige partner die de ondernemer over het hele traject begeleidt. Samen maken ze bijvoorbeeld een financieel plan op en plannen ze eventueel toekomstige investeringsrondes. Met andere woorden: zeg nooit “ik heb geld nodig” tegen een investeerder, maar “ik heb een interessant project”!
Verplichting tot overdracht
Belangrijk om te benadrukken is dat een privaat investeringsfonds uiteindelijk altijd uit het kapitaal van de start-up zal stappen. Privé-fondsen hebben namelijk een beperkte levensduur van doorgaans zeven jaar, afhankelijk van wat in de statuten is opgenomen. Het gevolg? Wanneer het fonds ophoudt te bestaan, worden de aandelen verkocht. Soms wil de nieuwe koper meer dan het deel van het investeringsfonds.
De start-up ondernemer heeft dan de keuze om ofwel geld bijeen te schrapen en de aandelen die te koop staan zelf over te nemen, ofwel de eigen aandelen opnieuw te verkopen. Dit staat bekend als de drag along-clausule of de verplichting tot overdracht: de vennoten moeten hun aandelen verkopen als 100% van het kapitaal wordt overgekocht.
Een foutief beeld
Er zijn veel redenen voor een start-up om een beroep te doen op een externe financiering. De onderneming heeft misschien liquiditeiten nodig om haar activiteiten voort te zetten, of net om haar groei te versnellen: een nieuwe markt veroveren, een nieuw product of dienst ontwikkelen, een concurrent overkopen, of zelfs haar imago verbeteren.
Dit gezegd zijnde, wanneer een start-up extern groeikapitaal binnenharkt zonder nieuwe producten te ontwikkelen of markten te betreden, kan dat soms een rode vlag zijn dat er iets anders meespeelt. In tegenstelling tot wat de opgehaalde bedragen soms doen vermoeden vaart de start-up misschien door troebele waters. Ondernemingen die het minder goed doen, werven namelijk maar al te graag fondsen. Hoe gewaagder de activiteiten, des te beter het is om de risico’s te spreiden. Het kan dus zeker geen kwaad om wat kritischer te zijn, ook als het opgehaalde kapitaal aanzienlijk is en de pers er uitvoerig over bericht.
Alternatieven voor investeringsfondsen
Er bestaan trouwens volwaardige alternatieven voor het klassieke investeringsfonds. Crowdfunding is daar één van. De start-up pitcht zijn project aan particulieren die dan al dan niet kiezen om een doorgaans kleiner bedrag te investeren. En wie kleiner bedrag zegt, zegt kleiner risico. Het rendement is meestal ook hoger dan dat van spaarboekjes.
Bolero, het online investeringsplatform van KBC, is daar een goed voorbeeld van. De projecten worden eerst gescreend door de bank zelf. Een ander alternatief zijn publieke (regionale) investeerders. In tegenstelling tot private investeringsfondsen hebben ze geen beperkte levensduur en zijn ze dus in principe duurzamer.
Een moeilijke keuze
Wat nu met een start-up die zijn product nog aan het ontwikkelen is, maar nog niet winstgevend is? De keuze is moeilijk. Ofwel kiest hij ervoor om snelheid te maken en een deel van de aandelen over te laten aan een externe investeerder. Ofwel kan zo’n jong bedrijf het hoofd boven water houden via crowdfunding of regionale investeerders die een kleiner bedrag investeren. Alles hangt af van de koers die de ondernemer voor zijn bedrijf heeft uitgestippeld.
Hoe dan ook, het eindresultaat is altijd hetzelfde: de ondernemer moet afstand doen van een deel van zijn bedrijf, zijn baby. Maar is het niet beter om, soms, de helft van iets groots te bezitten, dan 100% van iets kleins? Als de onderliggende redenen goed zijn en de meerwaarde voor de start-up duidelijk blijkt, dan zijn externe investeerders absoluut een goed idee.